Individu vs. uniform
Het zal je maar overkomen dat je het als oud-Becher-student niét schopt tot absolute wereldster zoals collega’s Thomas Struth, Thomas Ruff of Andreas Gursky. Bovendien loop je door het leven met de onfortuinlijk zelfde naam als de bekendste Duitse tennisser ooit. Je bent gedoemd ‘in de schaduw van’ te leven. Op zoek naar je eigen plekje, ben je gedoemd te wachten tot één of ander provinciaal museum een gaatje voor je heeft. En zie: Fotomuseum Antwerpen stelde haar balzaal ter beschikking en vroeg Boris Becker (Keulen, 1961) in het vacuüm tussen twee beleidsregimes – tussen Christoph Ruys en Elviera Velghe – ten dans. De expo die hieruit voortkwam, is een midcareer retrospectieve die aantoont dat ondanks de onhoudbare druk van het sterrendom en de massieve stempel van leermeester Bernd Becher, een eigen stem kan klinken.
In ‘Der Rote Bulli’, een expo die nog tot 16 januari loopt in NRW-Forum Düsseldorf wordt een heel leger oud-studenten van Bernd Becher getoond om vooral de invloed van Amerikaan Stephen Shore op deze generatie aan te tonen. Boris Becker is één van hen. In <H>ART #71 hadden we het ook al over het onweerlegbare Becher-effect in een interview met Götz Diergarten: de laatste decennia werden gedomineerd door volgelingen van de Duitse school, gelardeerd met de ‘nieuwe’ kleurenfotografie van Stephen Shore. Centraal in hun benadering is de aandacht voor (vaak banale) architectuur die als sculptuur benaderd wordt. Met enorme formaten wordt de monumentaliteit van de onderwerpen ondersteund. Aan de andere kant is er de dwingende typologie: foto’s bestaan vaak in formeel gelijklopende series waarbij hetzelfde type architectuur of object in groep getoond wordt. Zo wordt het individuele afgewogen tegenover het uniforme, een strategie die de Bechers op hun beurt leenden van de foto’s uit de eerste helft van de twintigste eeuw van Karl Blossfeldt en August Sander. Het is niet anders bij Boris Becker. De expo in FoMu brengt vroeg werk uit de jaren 80 met een verzameling bunkers. Eerst in zwart wit en zeer schatplichtig aan de Bechers, later in kleur en met een onderdrukt gevoel voor ironie. Uit de vroege jaren 90 is er de serie ‘Wohnhäuser’ waarin façaden van huisjes met puntdaken frontaal benaderd werden waardoor er slechts een oervorm lijkt over te blijven; het huisje zoals een kind dat tekent. In de serie ‘Konstruktionen’ speelt monumentaliteit en bevreemding de hoofdrol. Een achtbaan in opbouw tegen een vuilgrijze lucht wordt een sculptuur waar de krullende lichtheid van het parcours gecounterd wordt door de massiviteit van het object. Architectuur wordt sculptuur in een dwingend fotokader; het is één van de basistrucs van de fotografie. In Zeebrugge fotografeerde Becker een dwarsdoorsnede van een ferryboot die afgebroken wordt. Net zoals bij de sneetjes koe van Damien Hirst, transformeert Becker het object tot ‘beeld’ dat het midden houdt tussen herkenning en verbazing. Nog extremer speelt hij met de verwarring in de serie ‘Artefakten’. Door kleine objecten extreem uit te vergroten, verandert de context van het object en daardoor ook de betekenis. Eenzelfde spel met beeld en betekenis speelt Becker in de serie ‘Fakes’. Op het eerste gezicht zien we alledaagse objecten op enorm formaat afgebeeld. Becker fotografeerde ze op douanediensten waar namaakgoederen – en artefacten die gebruikt werden om drugs te smokkelen – in beslag werden genomen. Het onzichtbare speelt de hoofdrol in deze serie. Wat we zien is iets anders dan wat we weten uit het onderschrift. Of met Becheriaanse woorden: fotografie is slechts in staat een façade bloot te leggen.
Bert DANCKAERT
Boris Becker – Photographs, 1984-2009 loopt tot 16 januari 2011 in FoMu Antwerpen, Waalsekaai 47, 2000 Antwerpen. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18u.
Boris Becker, Zeebrugge 2003: object wordt sculptuur