Ornithologie voor vogels
Over de publicatie ‘Onderzoek in de kunsten’
Prof. Dr. Bert Willems en Dr. Karen Wuytens schreven onlangs een boek dat een handleiding wil zijn voor ontwerpers en kunstenaars die een onderzoek in de kunsten willen aanvatten. Het boek is helder geschreven en didactisch gestructureerd en gaat als met een machete door het oerwoud dat het onderzoek in de kunsten nog steeds is. Maar is deze pedagogisch correcte publicatie wat kunstenaars nodig hebben wanneer ze zich op het glad ijs van het onderzoek in de kunsten begeven?
Sinds de Bolognaverklaring van 1999 en het daaraan gekoppelde opstarten van het ‘onderzoek in de kunsten’ is er al fel gedebatteerd over het fenomeen. De auteurs beamen in de inleiding ook dat er nog steeds een groot scepticisme bestaat wanneer de zin en onzin van het onderzoek in de kunsten in vraag gesteld wordt. Toch staat het onderzoek in de kunsten lang niet meer in de kinderschoenen: een heel legertje ontwerpers en kunstenaars mogen ondertussen de titel Dr. aan hun e-mailhandtekening toevoegen na het – met wisselend succes – verdedigen van hun doctoraatsprojecten. Wat de auteurs ook heel terecht stellen is dat het onderzoek eigenlijk maar gemeten kan worden aan het kunstproduct dat er het resultaat van is. De hamvraag blijft dus: wordt de kunst beter van het onderzoek? Ook wordt de (problematische?) kloof tussen academische opvattingen en de artistieke benadering aangeraakt om vervolgens te komen tot de beschrijving van het onderzoek in de kunsten als een wisselwerking tussen de artistieke praktijk en een diepgaande reflectie erop. De auteurs trappen niet in de val door te proberen een aantal criteria op te lijsten waaraan een onderzoek zou moeten voldoen maar analyseren en structureren ze de algemeen geldende opvattingen en mogelijke methodieken die een houvast kunnen zijn voor de toekomstige onderzoeker.
Het boek is opgebouwd in elkaar opvolgende hoofdstukken waarbij aan het einde van elk hoofdstuk een oplijsting gemaakt wordt van wat de lezer zou moeten begrepen hebben: ‘Wat moet je kennen en kunnen na het lezen van dit hoofdstuk’. Daardoor leest het boek veeleer als een cursus, alsof je een examen aan het voorbereiden bent.
De aangereikte informatie is inhoudelijk relevant, zeker binnen een onderwijscontext en als leidraad om studenten tot een zelfreflecterende onderzoeksattitude te stimuleren. Het uitzetten van strakke krijtlijnen kan echter wat claustrofobisch overkomen bij de doorgewinterde kunstenaar die een onderzoek aanvat; hoeveel onderzoekers blijven immers niet tot hun verdediging worstelen met het formuleren van de ‘onderzoeksvraag’ of het blootleggen van hun ‘systematiek’? En heeft kunst(onderzoek) ook maar iets te maken met het aanreiken van ‘nieuwe kennis’? Lijkt de kunstpraktijk (en het onderzoek erin) in veel gevallen niet op een vergaand scepticisme waarbij de kunstenaar-onderzoeker blijft twijfelen tot het eindproduct – dat vaak louter intuïtief tot stand kwam – de kunstenaar net zo verrast als zijn toeschouwers?
De lezer komt alles te weten over de verschillende soorten onderzoek zoals ‘fundamenteel onderzoek’,‘toegepast onderzoek’, ‘kwantitatief en kwalitatief onderzoek’ en aan de hand van concrete voorbeelden worden de gemaakte opdelingen en structuren verduidelijkt. Waarom we aan onderzoek doen en in welke domeinen dit kan gebeuren of welke wijzen van ‘leren’ er bestaan, zijn zeker interessant maar vooral binnen een pedagogische context. Het valt dan ook niet te verwonderen dat de auteur Prof. Dr. Bert Willems zijn doctoraat behaalde in psychologische en pedagogische wetenschappen. Co-auteur Karen Wuytens komt dan weer uit de toegepaste kunsten (juweelontwerp). Ze ontwikkelde voor haar doctoraatsproject een ontwerpmodel dat ontwerpers de mogelijkheid biedt te reflecteren over hun ontwerpproces. De insteek van dit boek lijkt vooral toepasbaar op de beginnende student maar is veeleer betuttelend voor de mature kunstenaar-doctorandus.
We lezen dat de ‘onderzoeksvraag’ volgt uit de ‘probleemstelling’, dat er ‘gecontextualiseerd’ moet worden en dat er via een ‘methode’ ‘resultaten’ moeten komen die tenslotte tot een ‘conclusie’ leiden. Allemaal heel terecht en herkenbaar maar in een organisch proces waarbij de kunstenaar – al dan niet chaotisch – zoekt en reflecteert, is dit misschien een iets te logische structuur of schijnbaar ideaal scenario en wordt er ook een beetje een open deur ingetrapt.
Er wordt dieper ingegaan op het reflecteren, zowel ‘binnen de eigen praktijk’, als ‘over de eigen praktijk’ of ‘over de praktijk’. Opnieuw heldere structuren die zeer bevattelijk beschreven worden. Aan de hand van een aantal visuele voorstellingen wordt bijvoorbeeld de ‘werking van heuristieken gebaseerd op ontwerpervaring met betrekking tot een bepaalde ontwerpcluster’ voorgesteld. Maar de vraag blijft: helpt dit alles de kunsten? Staat deze psycho-pedagogische benadering niet ver af van de artistieke praktijk en kan ze een concreet hulpmiddel bieden om een onderzoek te volbrengen?
Het samenvallen van de artistieke praktijk en de reflectie erop werd door muzikant en filosoof Kathleen Coessens in ‘The Artistic Turn – A Manifesto’ vergeleken met het repareren van een zeilboot in volle zee. De kunstenaar heeft niet de luxe om zijn/haar boot naar een droogdok te brengen om zo een wetenschappelijke afstand te creëren. Precies in dat besef ligt misschien de waarde én schoonheid van het onderzoek in de kunsten en kan het mogelijk inspirerend werken op wetenschappelijk onderzoek en andere (academische) domeinen. Volgend citaat van de Amerikaanse kunstenaar Barnett Newman is in deze context in elk geval veelzeggend: ‘Aesthetics is for artists as ornithology for the birds’.
Bert DANCKAERT
‘Onderzoek in de kunsten’ door Prof. Dr. Bert Willems en Dr. Karen Wuytens werd gepubliceerd door ACCO en kost 29,50 euro. ISBN 978-94-6292-084-2
Ik ben het volmondig eens met de gedachte dat kunstenleer voor de (ware) kunstenaars even nutteloos is als vogelkunde voor de vogels. Een onderzoeker, in welk domein ook, wordt geacht te weten waar hij mee bezig is en dus de grondslagen en de methodiek van het of zijn onderzoek te kennen. Zo niet is de onderzoeker een knoeier, wat niet per definitie gelijk staat met ‘kunstenaar’. Min of meer hetzelfde geldt voor de kunstenaar die zelfs helemaal niet hoeft te weten wat ‘kunst ‘ is, ter zijde gelaten de vraag of dat wel kan geweten worden, hij/zij hoeft enkel maar ‘kunst’ tot stand te brengen, te scheppen, ongeveer zoals God de wereld schiep en daarbij trouwens ook geen nood had aan een handboek ‘scheppingsleer’, laat staan een methodiek. In mijn ogen verhoudt ‘kunst’ zich tot onderzoek zoals vuur zich tot water verhoudt: ze spreken niet alleen elkaar tegen, ze bestrijden, (ver)doven of neutraliseren elkaar, wat op zich niet negatief hoeft te zijn, integendeel zelfs. In die zin is ook elke (methodisch) onderzoekende ‘kunstenaar’ die zichzelf tevens als ‘onderzoeker’ opwerpt, per definitie gedoemd om een knoeier te zijn, zowel als ‘kunstenaar’ als in zijn opgeworpen hoedanigheid van ‘onderzoeker, een dubbele knoeier dus. Doctor-kunstenaar K. Van Mechelen, gespecialiseerd in wereldreddend gevogelte van divers D.N.A. en kunstig opgezet pluimage, is daar het illustere prototype van. En zo wordt hier nog eens bewezen dat elke cirkel per definitie rond is…tenzij een ware kunstenaar ons zou kunnen doen geloven dat dit niet zo is of – beter nog- ons doet inzien dat dit niet altijd zo hoeft te zijn.