Het verhaal van de fotografie

Van de Britse fotohistoricus Ian Jeffrey verscheen onlangs bij uitgeverij Ludion het boek ‘De kunst van het kijken. Het verhaal van de fotografie’. In dit naslagwerk schetst Jeffrey de geschiedenis van de fotografie sinds haar ontstaan in 1839 tot vandaag. Rijkelijk geïllustreerd met beeldmateriaal van ruim honderd fotografen, vertelt de auteur ‘het’ verhaal van de fotografie. In korte stukjes beschrijft Jeffrey telkens biografische feiten over de desbetreffende fotograaf en plaatst hij het werk in een culturele en sociaalhistorische context.
Over de geschiedenis van de fotografie bestaan talloze publicaties. De krachtlijnen van het medium zijn doorheen zijn relatief korte bestaansperiode uitvoerig besproken. In ‘De kunst van het kijken’ valt Jeffrey daarop terug en vat aan met de obligate William Henry Fox Talbot, de uitvinder van het negatiefpositief-procedé, de werkwijze die we zijn blijven gebruiken tot de digitale fotografie het zilver uit de fotografie bande. Opvallend is dat Jeffrey de pioniersjaren van de fotografie nadrukkelijk Angelsaksisch inkleurt, terwijl de Fransman Daguerre de officiële uitvinder van de fotografie is en enkele jaren voordien de basis werd gelegd door diens landgenoot Nicéphoire Niepce. Beiden worden niet eens vermeld. Jeffrey heeft de pretentie om ‘het’ verhaal van de fotografie te schetsen maar laat zich leiden door chauvinisme. Wanneer hij het iets verder in het boek heeft over vroege oorlogsfotografie vermeldt hij wel de Brit Roger Fenton terwijl de Amerikaan Mathew Brady en het leger fotografen dat verslaggeving deed van de secessieoorlog straal wordt genegeerd. Wanneer Jeffrey uitvoerig ingaat op een van de belangrijkste figuren van de vroeg 20ste-eeuwse fotografie, Alfred Stieglitz, kan hij het niet nalaten Edward Dahlberg te citeren die Stieglitz omschreef als ‘grootste ijdeltuit van de Amerikaanse kunstwereld’. Jeffrey zelf komt niet veel verder dan een opsomming van biografische data en een beschrijving van wat we op de foto’s zien. Van dit soort ongefundeerd scepticisme is geen spoor wanneer Jeffrey over tien pagina’s het werk van de Brit Bill Brandt beschrijft.
Verder blijven Jeffreys beschrijvingen tamelijk oppervlakkig en leveren ze weinig nieuwe inzichten. Vaak gaat hij uitvoerig in op details in de beelden waarmee hij de lezer wil aanzetten om nauwkeurig te kijken maar doet dit misschien vooral om aan te tonen hoe scherp zijn eigen opmerkingszin wel niet is. Of had u in de foto van Diane Arbus ‘Topless danseres in haar kleedkamer, San Fransico, Californië’ (1968) op de achtergrond het boek van Leonardo da Vinci al opgemerkt? Als u wil weten wat de betekenis is van de wijsvinger van de heilige Thomas in relatie tot de topless dame die haar borst ondersteunt met haar wijsvinger (!) moet u dit boek beslist aanschaffen.
‘De kunst van het kijken’ is een mooi vormgegeven boek dat een adequaat maar zeer gekleurd beeld van de fotogeschiedenis ophangt met hiaten en (te weinig gefundeerde) vreemde accenten (al eens van de illustere Dorothy Bohm gehoord?). Objectieve geschiedschrijving is even onmogelijk als het fotograferen van de waarheid en het is Jeffreys recht om het vb. niet over mode- en glamourfotografie te hebben maar het feit dat hij het laken van de fotogeschiedenis tracht naar Engeland te trekken, heeft dan weer niets te maken met een persoonlijk standpunt maar met plat chauvinisme. Misschien is Ian Jeffrey wel de grootste ijdeltuit van de Engelse fotografiewereld.

Bert DANCKAERT

‘De kunst van het kijken – Het verhaal van de fotografie’ van Ian Jeffrey werd uitgegeven door Ludion, 383 blz, ISBN 978-90-5544-777-0. Prijs: 34,90 euro