“Heel wat conceptuele fotografie vind ik ongelofelijk boring.”

Sterfotograaf en filmmaker Anton Corbijn (°1955, Strijen, NL) toont in galerie Zeno-X onder de titel ‘New Squares’ zwartwitportretten op groot formaat van onder meer Tom Waits, Damien Hirst, Kate Moss, Bruce Springsteen, John Baldessari en dies meer. Corbijn werd in de vroege jaren 70 bekend voor zijn persoonlijke portretten van personaliteiten uit de muziekwereld. Gaandeweg breidde hij zijn werkterrein uit tot schrijvers, acteurs en kunstenaars.

Aanvankelijk wilde Corbijn uitsluitend recent werk tonen in deze expo maar toen hij bezig was met samenstellen merkte hij dat er ook een aantal beelden waren uit de jaren 90 die nooit een plek hadden gevonden.

Anton Corbijn: “Wat ik toon, is het werk waar ik nu mee bezig ben, hoewel in de selectie ook wat oudere beelden slopen. De afgelopen veertig jaar heb ik mij vooral op het fotograferen van muzikanten toegelegd maar nu gaat mijn interesse meer een andere kant uit. In de schilderkunst zit voor mij nog veel mysterie en dan is het voor mij interessant om een kijkje te nemen in die wereld.

Is je benadering van kunstenaars anders dan die van muzikanten, word je daar op een andere manier geïnspireerd?

Corbijn: “Misschien is het wat rustiger of zo…en het is ook zo dat ik bij de kunstenaars meestal in hun atelier werk terwijl ik bij de muzikanten altijd probeer te vermijden dat hun instrument er mee op staat. In 1972 fotografeerde ik muzikanten op het podium. Dat is dan geëvolueerd naar portretten waarbij ik vooral de mens achter de muzikant wilde in beeld brengen.
Kunstenaars hebben een heel andere verhouding tot hun beroep. Bij muzikanten is de look altijd enorm belangrijk. Kunstenaars hebben veel minder een imago.

Wordt het dan voor je interessanter, als het masker er niet is?

Corbijn: “Ik heb daar geen grote principes over. Soms werk je met het imago dat ze hebben, soms ga ik er net tegenin. Neem nu het portret van Damien Hirst waarbij ik een doodshoofd van hem maakte, dat vertrekt natuurlijk helemaal uit het werk van Hirst. Het gaat over de dood, een thema dat constant in zijn werk aanwezig is.”

Wist je op voorhand wat je precies ging doen met Damien Hirst, dat je van hem een doodshoofd wilde maken, of zijn dat beslissingen op het moment van de opname?

Corbijn: “Gedeeltelijk. Ik wist van te voren dat ik iets wilde doen met zijn gezicht, dus had ik make-up meegebracht. Terwijl de keuze voor de achtergrond op het moment van de opname gebeurde in zijn studio. De achtergrond is een werk met allemaal dode insecten, dus dat kwam mooi uit.”

En in de andere beelden? Bereid je jezelf voor of is het vooral improviseren op de locatie?

Corbijn: “Het gaat erg spontaan. Voor mij is het een zoektocht met weinig moeite van mijn kant. Ik zie het ook als een reactie op de dagelijkse drukte wanneer ik aan films of grote opdrachten werk. Juist die simpele benadering in het fotograferen van een persoon spreekt me heel erg aan. Het brengt mijn leven een beetje in balans. In deze portretten keer ik terug naar mijn werkwijze van de jaren 70; gewoon met een camera en niet al te veel ideeën naar iemand toegaan. Tegelijkertijd heb ik natuurlijk altijd wel iets in mijn hoofd omdat ik het werk van de geportretteerden ken. Daar speel je natuurlijk altijd een beetje mee. En voor de rest haak je in op wat je vindt. Juist omdat je bij film zo veel moet plannen is het zo heerlijk om dat hier net niet te doen. Fotografie is voor mij eigenlijk een soort hobby geworden.”

Vaak worden je foto’s gebruikt in bladen of op platenhoezen. Zie je je werk als toegepaste fotografie?

Corbijn: “Daar lig ik helemaal niet wakker van. Sommige beelden in de expo zijn gebruikt voor de persoonlijke promotie van de artiesten, andere niet.
Zolang je niet aan een foto kan zien dat ik er voor heb betaald – ik heb vaak veel reisonkosten – of dat je kan zien dat ik er voor werd betaald, dan is er niks aan de hand.

Maar de context is toch erg bepalend? Een beeld in een blad heeft een heel andere betekenis dan aan de wand van een gerenommeerde galerie…

Corbijn: “Inderdaad. Sommige beelden werken beter in bladen dan aan de muur omdat het binnen die context werkt. Andere foto’s houden stand buiten die context en die toon ik in musea en galeries. Weet je, het is gewoon mijn werk, of ik er nu voor betaald wordt of niet. Ik weiger ook vaak opdrachten, dus bepaal ik toch mijn eigen richting. Ik zie niet in waarom je dat niet zou kunnen combineren. En ik vind het nog steeds heel leuk om mijn foto’s in bladen te publiceren.”

En het label ‘kunst’, vind je dat lastig?

Corbijn: “Bij ‘kunst’ denk ik onmiddellijk aan Marlène Dumas of zo. Ik weet niet of ik kunst maak… In sommige van mijn foto’s denk ik niet dat ik zo veel uit mezelf heb gehaald terwijl ik geloof dat kunst daar precies om gaat.”

Hoe ervaar je het dan om je werk te tonen in een ‘kunsttempel’ zoals Zeno-X waar zonet werk van Luc Tuymans of Marlène Dumas aan de muur hing?

Corbijn: “Nou, prima! Vooral omdat je op die manier op een andere manier naar mijn werk kunt kijken. Ik kom uit een richting – in het begin van de jaren 70 – waarbij je enige referentiekader platenhoezen en muziekbladen waren. Toen ik mijn eerste boek publiceerde, wist ik meteen dat ik me vooral als fotograaf wilde profileren, vanuit de kwaliteit van de beelden en niet zozeer als rockfotograaf.”

Maar er is toch een verschil tussen kwaliteitsvolle gebruiksfotografie en kunst?

Corbijn: “Tsja, ik vind heel wat kunstfotografie niet zo interessant…terwijl ik heel wat van die gedeeltelijke reportagefotografie zoals het werk van Robert Frank, W. Eugene Smith of Diane Arbus net heel interessant vind. Is dat kunst? Ik vind het fantastisch wat ze deden. Heel wat conceptuele fotografie vind ik ongelofelijk boring.”

Even terug over de manier van werken en de eenvoud; klopt het dat je weinig materiaal meeneemt? Werk je uitsluitend met aanwezig licht?

Corbijn: “Ja, bij de foto’s die nu in Zeno-X hangen is er geen toevoeging van licht en dat is een kunst op zich! (lacht) Ik werk ook nog analoog maar gebruik het digitale in de postproductie en naar het printen toe, ik zie dat als mijn donkere kamer. Het werken op film creëert een spanningsveld tussen het moment van de opname en het uiteindelijke resultaat. Omdat je bij digitale fotografie meteen kan zien wat je gedaan hebt, leidt dat tot een perfectie die ik liever ontwijk. Ik weet dat ik de perfectie die ik in mijn hoofd heb niet zal bereiken en dat vind ik net interessant.
Ik probeer ook snel te werken, zo hou je de spanning vast en ook uit respect voor de mensen die ik fotografeer. Een opnamesessie zoals bijvoorbeeld bij Ai Weiwei duurde niet langer dan 15 minuten.”

Dus bouw je bewust foutjes in het werkproces in?

Corbijn: “Klopt. Ik werk ook uit de hand en alle beelden in de expo, zijn afdrukken van het volledige negatief. Er zit altijd dat menselijke net-niet-goed in. Terwijl ik in de afwerking dan weer net heel precies tewerk ga.

En mislukt het soms? Kom je soms met lege handen terug?

Corbijn: “Dat is toch al even geleden. (lacht) Maar ik heb Sigmar Polke en Cy Twombly ontmoet en jammer genoeg geen afspraak met hun kunnen maken vooraleer ze overleden zijn. Ook had ik ooit een afspraak voor een shoot met The Who. Pete Townshend en zijn collega’s konden me niet vinden, ik zat in een ander gedeelte van het gebouw. Toen we mekaar uiteindelijk gevonden hadden, bleek de ruimte erg donker. Townshend stelde voor om de opnamesessie twee weken later te organiseren tijdens hun tour door Amerika. En toen is John Entwistle overleden. En van Bob Dylan maakte ik ooit één foto. We zouden later meer doen, zei hij. Ik zit nog steeds te wachten…”

Bert DANCKAERT

‘New Squares’ van Anton Corbijn tot 5 juli in Zeno-X Gallery. Open wo – za van 13 tot 17u.

‘Tom Waits, Petaluma’, Anton Corbijn, 2004